Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Toen zeide Izebel, zijn huisvrouw, tot hem: Zoudt gij nu het koninkrijk over Israel [8]regeren? Sta op, eet brood, en uw hart zij [9]vrolijk; ik zal u den wijngaard van Naboth, den Jizreeliet, geven. 8. Hebreeuws, doen; dat is, regeren, bedienen, handhaven. De zin is dat hij niet waardig zou zijn koning over Israel te wezen, indien hij zoveel verstand of courage niet had, waarmede men een Naboth bedwingen en hem zijn wijnberg afhandig kon maken. 9. Hebreeuws, zij goed; dat is, vrolijk. Zie goed, voor vrolijk, Richt.16:25, en Richt.18:20; 1 Sam.25:8,36.